‘Het was een zomerdag om nooit te vergeten,’ bromde hij. ‘Zo heet als vandaag.’ Hij zwaaide zijn grove hand met een woest gebaar langs zijn rechteroor om een luid zoemend insect te verjagen. Tot zijn hand op de tafel plofte, zweeg hij.
‘Het zweet op zijn voorhoofd deed me denken aan ons keukenraam na een regenbui.’ Weer bleef het even stil. Hij staarde naar het tafelblad. De noesten keken boos terug.
‘Het water was zilt en plakte. Ik had een gruwelijke hekel aan het wier.’
Ik fronste bij het warrige verhaal, maar klopte even op zijn hand. ‘Ja,’ beaamde ik, ‘ik ben ook niet zo dol op zeewater.’
‘Hij was in paniek. Dat zag je meteen… Die foto,’ hij klopte even op het kleine plaatje, ‘was even daarvoor geschoten. Mijn oom en tante hadden het goed, zie je. Niet iedereen kon zich een vakantie veroorloven én een dure camera.’
‘Die man?’ vroeg ik. Ik wilde weten waarom hij in paniek was. Waarom hij zweette als regendruppels op glas. Ik wilde weten waarom die dag niet te vergeten was.
Hij hoorde me niet.
‘Bert en Nel liepen er nooit mee te koop, hoor. Dat niet. Maar zoals dat popje daar zat, ja. Zo’n witte jurk in het vochtige zand. Nee, daar hoefde je bij mijn moe niet mee aan te komen.’ Zijn dikke vinger had hij gepland op het meisje, links op de foto.
‘Nee, bij mijn moeder ook niet,’ grinnikte ik.
‘Het was ongelooflijk, hoe dat jong kon rennen en zwemmen. Als’tie er werk van had gemaakt was het een kampioen geworden.’ De vinger verschoof naar het midden en toen naar rechts.
‘Dat was ik,’ gromde hij. Of was het lachen? ‘Zo’n dikzak. Das nooit niet meer goedgekomen.’ Hij klopte als bewijs op zijn buik, waar het overhemd om spande.

1 opmerking:

  1. Leuk geschreven weer en wat goed dat je het weer hebt opgepakt! Pascale X

    BeantwoordenVerwijderen